De verspieders

Prediking in de kapel van De Wartburg te Utrecht door ds. Kersten Storch op zondag 3 maart 2013 over het raam ‘De verspieders’.

Wij zijn de afgelopen weken hier in de diensten- bij wijze van spreken-meegegaan, meegetrokken met het volk van God, met de Israëlieten. Door water en woestijn zijn wij gegaan. En nu staan we bij de afbeelding van dit van de zesde glas-in-loodramen, vlak voor de ingang naar het beloofde land.

Zo gezien lijkt het bijna een soort entreekaartje te zijn. En wat wij zien geeft ons al een soort voorsmaakje op wat ons daar verwacht in dit land van belofte, op de plek waar wij het doel van onze lange tocht zullen hebben bereikt. Het ziet er inderdaad veel beloven duit, wat ons daar voor ogen wordt gesteld: vruchten, druiven zoals we ze nog nooit hebben gezien. Twee mannen zijn nodig om ze op te tillen, om ze te kunnen dragen.

Maar ja, nog zijn we er niet. Nog zijn het alleen maar verwachtingen, voorspellingen. Nog moeten wij het doen met de berichten van de verspieders, met ‘van horen zeggen’, met druiven die op reuzen lijken. Wat is het dat ons doet aarzelen om verder te gaan? Waarom niet de laatste, beslissende stappen zetten en oversteken, en met eigen ogen zien hoe het daar is? Wat maakt dat wij twijfelen, dat wij toch terugdeinzen? Dat wij denken: “wacht even, misschien beter toch even niet, nog even nadenken, afwegen.” Is het omdat wij niet alleen het verhaal hebben gehoord over melk en honing die er zullen vloeien, daar aan de overkant? Omdat er niet alleen reuzengrote druiven aan ons worden getoond, maar omdat wij ook van andere reuzen hebben gehoord? Omdat er ook veel minder gunstige berichten zijn? Berichten die ons vertellen dat het land, het beloofde land, al vol zit met mensen. Met mensen bovendien die wij niet aankunnen, die groter, sterker, slimmer, beter zijn dan wij. Vergeleken bij hen zullen wij ons als nietige sprinkhanen voelen, als niets, als nix-en.

Mozes heeft verspieders naar Kanaän, naar het beloofde land gestuurd, om het te doen verkennen. Twaalf mannen waren het , één uit elke stam van het volk Israël. Ze bleven veertig dagen, zwervend door het land van oost naar west en van noord naar zuid, maar misschien waren er ook bij die gewoon op één plek bleven, zich daar tijdelijk vestigden, die de taal leerden, contacten en vriendschappen opbouwden. Wanneer je veertig dagen, dat zijn zeven weken, dus bijna twee maanden in een land bent, dan heb je wel de kans om het enigszins te leren kennen. Veertig dagen. Veertig, dat is uiteraard ook en vooral een symbolisch getal! Veertig- dat is een tijdstip waarin veel gebeurt. Veertig weken is een vrouw zwanger voordat een kind wordt geboren, voordat een nieuw mens te voorschijn komt. Veertig dagen was Jezus in de woestijn voordat hij begon het goede nieuws te verkondigen. Veertig- wij komen dit getal nog vaker tegen. Het staat symbool voor inkeer, voor verandering, voor voltooiing, voor het nemen van een beslissing.

En ook hier- in ons verhaal- gaat het weer om een beslissend moment, om een moment van overgang, om een moment waarop je, waarop de Israëlieten gevraagd zijn om een nieuw  leven te beginnen, om het oude achter zich te laten, om los te laten.  Om het aan te durven om over te steken naar een plek en een toekomst die hen beloofd zijn, maar die ze niet kennen, en waarvan ze niet weten hoe die eruit zullen zien. Het is een dramatisch moment, een moment waar veel op het spel staat. Er valt een wereld, een toekomst te  winnen of te verliezen. Maar hoe kan je weten of je die alles beslissende stap, die oversteek moet wagen?

Het lijkt alsof God er begrip voor heeft, voor dit aarzelen, voor die onzekerheid. En zo is Hij het die, volgens het Bijbels verhaal, tegen Mozes zegt: ‘Stuur maar verspieders uit om het land te verkennen dat ik aan jullie heb beloofd, en stuur niet alleen één, maar twaalf.’

Twaalf, weer een symbolisch getal. Twaalf dat staat voor het geheel, maar ook voor de verscheidenheid, voor de veelkleurigheid van het geheel. Het volk van God is één. Maar er zijn verschillende stammen, verschillende tradities, culturen, huidskleuren enzovoort – en zij alleen zullen vertegenwoordigd zijn bij het verkennen van het beloofde land, van de toekomst.

Zelf had ik ook graag gezien dat er ook vrouwen bij waren geweest, en misschien was ook wel het geval. Alleen dat de mannelijke schrijvers  van de Bijbelse verhalen zich dat niet konden voorstellen, en er daarom ook niets over hebben opgeschreven.

Maar hoe dan ook: ze komen dus terug, al die verspieders, en ze doen verslag van wat ze hebben gehoord en gezien en hoe ze het hebben beleefd. En dat laatste, dat lijkt me zeer belangrijk. Want dit is niet zo maar een belangeloze verslaglegging. De mensen die naar hen luisteren, die hun verhalen horen, die zullen op grond van die verhalen een beslissing nemen, een uiterst essentiële beslissing. Namelijk: durven wij het aan om op Gods belofte te vertrouwen en op weg te gaan naar een land, naar een doel dat wij zelf niet kennen, niet hebben gezien? Of blijven wij toch maar beter daar waar wij zijn of kiezen wij voor een andere weg, ergens anders naar toe?

De verspieders zijn zich ervan bewust dat veel afhangt van wat zij zullen vertellen, en daarom hoeft het ons niet te verbazen dat van alles en nog wat in hun berichten groter en mooier  en reusachtiger dan wel bedreigender en angstwekkender wordt ingekleurd, dan het in werkelijkheid zal zijn geweest.

De ene groep heeft het over een land waar melk en honing vloeit en waar alleen maar ijdel zonneschijn heerst. Het volk zal geen problemen staan te wachten wanneer ze het land intrekken, beloven zij. Alles zal soepel verlopen. Ja, sterker nog: een paradijs zal het zijn. “Moet u eens kijken naar de druiven! Dus laten wij gaan!”

De anderen daarentegen waarschuwen alleen maar, en tekenen een soort horreur scenario: Er lopen reuzen rond in dat land, die zullen ons onder hun  voeten verpletteren als nietige sprinkhanen. En ook hun boodschap is meer dan duidelijk.  Namelijk: ga er niet naar toe! Blijf waar je bent.”

Ja, en daar sta je dan als Israëliet, als gewone man of vrouw. En wat moet je nu? Gaan of niet gaan? Ja of nee? Dat met die verspieders leekt toch eerst zo’n goed idee. Jij dacht toch ook dat je het beslist zou weten zodra die terug zouden zijn en hun verhaal hadden gedaan? En nu weet je het weer niet.

Maar wacht even, als je nu eens goed nadenkt, als je goed bij jezelf nagaat, is het dan toch zo niet, dat je zelf ook eerder sceptisch bent wat het beloofde land betreft? 

Wat heb je al niet meegemaakt op je tocht door de woestijn, op je vlucht? Hoe vaak heb je je al niet afgevraagd waarom je al die inspanningen, al die bedreigingen en de ellende die je op je weg hebt ontmoet, waarom je dat al moest meemaken en ondergaan? Vanwege een belofte die niet zichtbaar en niet tastbaar is, en die alleen gestalte kan krijgen als je er op vertrouwt??

Vertrouwen, dat is het nu juist- dat is het, wat zó moeilijk is. “Ja” zeggen, En zeggen: “Hier ben ik en ik zal op jou vertrouwen. Ik zal me aan je toevertrouwen, en in dit vertrouwen zal ik me laten leiden naar de plek en naar het land dat ik niet ken, nog niet. Het land dat ik niet heb gezien, maar waarvan ik wil geloven en vertrouwen dat het een oord is dat goed is voor mij, al zal het niet het paradijs zijn, al zullen er ook anderen zijn die er eveneens willen en zullen leven, en vermoedelijk op een andere manier dan ik het doe.”

Vertrouwen, zich toevertrouwen aan een belofte, dat is wat uiteindelijk van de Israëlieten  werd gevraagd- toen. En dat is de beslissing die ook wij- vandaag- steeds weer opnieuw moeten nemen. Ook wij horen uiteenlopende berichten over de betekenis en het doel van ons bestaan, van onze reis door het leven.

De ene roept dat wij alleen maar ons brein zijn, dat onze hersens alles, maar dan ook alles bepalen. Een ander beweert dat wij een toevallig en niet bijzonder geslaagd product van de evolutie zijn, en weer een ander vertelt ons, dat alles in ons leven van tevoren door een hogere macht is bepaald enzovoort, enzovoort.

Maar de vraag die blijft staan is: waar vertrouwen wij op, in de beslissende momenten van ons leven? Aan wie vertrouwen wij ons toe?

De Israëlieten durfden het toen niet aan, om over te steken naar het beloofde land. Nog niet. Ze waren er nog niet klaar voor. Er waren toen nog een keer veertig jaar voor nodig, voordat dit zou gaan gebeuren.

Het is soms moeilijk, zeer moeilijk om te vertrouwen in wat je niet kan zien. Vertrouwen moet groeien, vertrouwen heeft tijd nodig. Maar uiteindelijk kan niemand leven zonder vertrouwen.

Waar vertrouw u op?

AMEN.

te Schoonhoven en Willige Langerak