Prediking in de kapel van De Wartburg te Utrecht door ds. Kersten Storch op zondag 14 oktober 2012 bij het raam ‘De Droom van Jacob te Betel’.
Jacob, de zoon van Isaac, de kleinzoon van Abraham, is op de vlucht. En niet voor armoede, honger of onmenselijke ongerechtigheid – zoals veel vluchtelingen vandaag dat zijn. Nee, Jacob is op de vlucht voor zichzelf. Hij is op de vlucht voor zijn verleden, voor wat hij heeft gedaan en voor de chaos en de verbroken relaties die het gevolg zijn van zijn handelen. Wat voor mens is Jacob eigenlijk? Volgens het Bijbels verhaal laat al zijn geboorte zien dat hij iemand is die vooraan wil staan. Het is zijn tweelingbroer Esau, die als eerste uit de schoot van zijn moeder komt, maar Jacob, die als tweede tevoorschijn komt, houdt diens hiel vast. Alsof hij al wil zeggen: “Let op! Ik zal je op de hielen zitten.” En later wordt duidelijk wat dat precies betekent: door middel van bedrog ontneemt, ja steelt Jacob de zegen van zijn vader die eigenlijk voor Esau bedoeld was – de zegen voor de eerstgeborene. Dat is een zegen die een vader maar één keer kan geven, en Jacob weet die op slinkse wijze te bemachtigen. Met scherp verstand en ijskoude berekening weet Jacob zijn doel te bereiken.
Nee, Jacob is niet, wat wij op het eerste gezicht een goed mens, een aardige vent zouden noemen. Maar ja, hij heeft de zegen van zijn vader wel gekregen. Alleen: wat is het gevolg daarvan? Jacob moet weg uit het huis van zijn vader, moet weg van zijn ouders, vooral uit de buurt van zijn broer Esau, die hij zo schandelijk heeft bedrogen en die hem toch wel alles behalve welgezind zal zijn.
Als wij het Bijbelse verhaal lezen komt het vermoeden op dat het toen ook al niet veel anders was dan vandaag. Dat het vaak, zeer vaak.., lastig en uiterste moeilijk is om vreselijke dingen die binnen een familie, ja zelfs binnen een gezin gebeurd zijn, open en eerlijk uit te spreken; ze op tafel te leggen en met elkaar om tafel te gaan zitten en erover te spreken. In plaats daarvan worden ze – zo goed of zo slecht als dat mogelijk is- onder het tapijt geveegd. Er wordt niet meer over gesproken, of er wordt een ander verhaal verzonnen dat dan zogenaamd verklaart waarom de ene broer niet meer met de andere praat. Hoe zo de kinderen het contact hebben verbroken, hoe zo de dochter sinds ze het huis uit is gegaan nooit meer van zich heeft laten horen.
Zo ook bij Jacob. Het is meer dan duidelijk dat hij weg moet, dat hij na alles wat hij heeft gedaan niet kan blijven. Maar daarover gaat het niet. In plaats daarvan zegt zijn moeder dat hij maar een vrouw moet gaan zoeken en dan niet in de streek waar ze nu wonen, want de vrouwen daar deugen volgens haar allemaal niet en zijn bovendien ‘vreemdelingen’.
Nee, hij moet naar de streek waar de familie oorspronkelijk vandaan komt en daar moet hij een meisje vinden. Waar de familie oorspronkelijk vandaan komt, Charan, dat is lekker ver weg. Zo’n kleine 500 km naar het Noorden. Dat komt dus goed uit. En Jacob gaat. En hij gaat vlug want hij weet, en allen die zijn echte verhaal kennen weten het ook: dat wordt geen gemoedelijk uitstapje om eventjes naar een vrouw uit te kijken. Dit is een vlucht, en het is goed als je snel gaat, Jacob, als je rent, als je holt.
En daar holt hij. Verder en verder. Het wordt donker en de nacht valt en hij rent nog steeds.
De zon is al ondergegaan, en in het donker zoekt Jacob naar een plek waar hij de nacht kan doorbrengen, waar hij kan slapen. Hij weet niet waar hij is. Niemandsland is het voor hem. Hij weet niet wat hem kan over-komen in deze nacht. Is zijn broer, die zich door hem bedrogen weet, hem gevolgd? Zal hij wraak willen nemen of hem vermoorden? Zijn er wilde dieren of kwaadwillende mensen, struikrovers? Wat staat hem te wachten?
Hij weet het niet, maar hij is moe – doodmoe. En zo zit er niets anders op dan toch maar gewoon te gaan liggen, zich uit te strekken op onbekende grond en te hopen dat het goed gaat, dat de zon er morgen toch weer opgaat, en dat hij dan nog in leven is. En dan snel verder, snel weg van hier, van deze onbekende plek die geen bescherming biedt, waar hij volstrekt alleen en eenzaam is, bang en moe en opgewonden, ontzettend kwetsbaar en alles tegelijk! Dus, eventjes een steen pakken en onder je hoofd schuiven en vast houden in je hand- in het geval dat ze toch komen, de wilde dieren, of de bedrogen broer met zijn mannen. Dan heb je tenminste die steen om je te verdedigen – even, nog…
En voordat hij er verder over na kan denken is hij al in slaap gevallen – uitgeput naar lichaam en naar ziel, leeg. Een mens op de vlucht, een mens zonder thuis, een mens zonder dromen. En hij begint te dromen!
Op het meest onverwachte moment, op de meest onwaarschijnlijke plek, krijgt hij een droom: een ladder die de hemel met de aarde verbindt. En engelen die daar omhoog gaan en afdalen. Let wel: Engelen die omhoog gaan en afdalen – in die volgorde, niet andersom! Dus de engelen hoeven niet eerst uit de hemel naar beneden te komen- zoals wij misschien zouden verwachten. Nee, ze zijn er al! Op aarde! Ook daar waar we ze misschien het minst verwachten, waar Jacob ze niet had verwacht: niet in deze situatie, niet op de plek waar hij, door eigen schuld, terecht is gekomen. Daar waar hij zich alleen en somber en verlaten en bedreigt voelt, daar krijgt hij deze droom: een droom van verbondenheid en licht, een droom die misschien ook een gevoel van bescherming bij hem oproept.
Wij hoeven deze droom niet gedetailleerd uit te leggen of met veel geleerde woorden te verklaren. De Bijbel zelf doet dat ook niet. Het beeld, de droom van de hemelsladder, is en blijft – zo zou ik het willen zeggen- een open kunstwerk.
Dominee Kok heeft er letterlijk een kunstwerk van gemaakt en hij was de enige niet. Het zijn namelijk niet alleen woorden die ons kunnen helpen de zin, de betekenis, de waarheid, die in Bijbelse verhalen zoals dat van de droom van Jacob besloten ligt, op het spoor te komen. Niet voor niets kent de Christelijke traditie niet alleen geleerde theologische boeken, maar omvat ze ook een rijkdom aan werken van de schone kunsten: schilderijen, beelden, muziek, hele gebouwen.
Zij allen zijn zoekende! En ze proberen een klein facet van het geheim en van de schoonheid van het grote verhaal van God en de mensen, van God met de mensen, herkenbaar te maken, het voor mensen tot troost en bemoediging of ook tot een uitdaging te laten worden. Zij willen mensen optillen uit het alledaagse, en verwijzen naar dat andere, grotere verhaal.
Mijn hoop en mijn wens is, dat deze werking ook van de glas-in-loodramen uitgaat, die nu in De Wartburg hangen. En ik zie dat eigenlijk ook al gebeuren! Mensen blijven staan, en bewoners van De Wartburg wijzen bezoekers op de ramen en zeggen: “Moet je kijken. Is dat niet mooi?!” En sommigen proberen dan te beschrijven, te ‘lezen’, wat precies op de ramen is afgebeeld, welk Bijbels verhaal erachter staat.
Op deze plek, of de nieuwe Wartburg in haar geheel, daardoor ook een heilige plaats wordt, een plaats – om het met de woorden van Jacob te zeggen – “waar de Heer aanwezig is”, dat zal uiteraard van meer dingen afhangen dan van acht mooie glas-in-loodramen. Daar zijn wij, denk ik, allen gevraagd. Wij allen, met onze dromen en met onze hoop en ons vertrouwen, dat God tussen en bij mensen wil wonen, en dat wij mensen daarvoor niet perfect of vlekkeloos hoeven te zijn.
Al slapen wij ook soms met een steen onder ons hoofd of op ons hart, toch zijn er van die dromen die ons onverwacht worden geschonken, die wij niet altijd volledig kunnen bevatten, maar die ons anders wakker doen worden, die ons doen zeggen:
“Bet-el – het huis van God is ook hier!”
AMEN
Je moet ingelogd zijn om een reactie te plaatsen.